Om de dichteres te eren. Esther Jansma, geboren in Amsterdam in 1958, overleed jongstleden 23 januari aan kanker. Dat dat ging gebeuren, kondigde zij al aan in haar laatste bundel die werd gepubliceerd in september 2024. Die bundel had de titel We moeten altijd ‘misschien’ blijven denken, een titel die zowel hoop als twijfel uitdrukt, en afhankelijk van op welk woordje je de klemtoon legt de betekenis verschuift: op wè, op móeten, op altìjd, op misschién, op blij́ven denken of op blijven dènken. ‘misschien’ tussen de aanhalingstekens vraagt wel de voorrang.
Het gedicht hieronder staat in haar derde bundel, Waaigat, uit 1993.
SCHRÖDINGERS VANGST
Lang is de zeemeermin in het ruisende
ruim onder de wereld van de visser
in een onzichtbaar net van kansen
niet verstrikt, maar wordt ze waar.
Wat doet ze bij haar ontstaan?
Weet ze van het naderend einde en
slaat ze haar staart en koralen nagels
vergeefs in haar wereld van water?
Hoe bang is ze nu het water meegeeft?
De visser keert zijn boot. ‘Deze avond
is anders. Zie hoe de wolken als handen
over de horizon hangen, het laatste
zonlicht door de vingers scheert.
Vreemd stil is het.’
Ze fantaseert over de wonderlijke strijd van een zeemeermin, levend in een onzichtbaar net van kansen, onder water tot leven komend. Jansma was archeologe. Onder de oppervlakte bracht zij tot leven. De consequentie van dat leven is onvermijdelijk het sterven – maar weet de zeeemeermin dat ook en worstelt ze daarmee? In haar poëzie is de dood vaak een belangrijk thema.
Raadselachtig is de titel van het gedicht: SCHRÖDINGERS VANGST. Schrödinger was blijkbaar de visser, hij was één van de grondleggers van de kwantummechanica, die dus de wonderlijke wereld onderzocht van subatomaire deeltjes, deeltjes die niet zomaar waargenomen kunnen worden, en waarvan de plaats en tijd nooit definitief vastgesteld kunnen worden. Een eeuw geleden worstelden de natuurkundigen daar al mee. Ik zal niet beweren dat ik iets begrijp van de kwantummechanica. Belangrijk is dat de eigenschappen van die inimini’s niet gelden voor de waarneembare wereld. Om dat te bewijzen bedacht Schrödinger een gedachten experiment met een kat in een volstrekt afgesloten ruimte waar je met geen mogelijkheid binnen kon kijken. In die ruimte bevindt zich ook een flesje met dodelijke stof en een hamer die dat flesje op een volgens de kwantummechanica onbepaalbaar moment stuk zal slaan, waardoor de kat dus zal sterven. De kat dus, zoals de zeemeermin in een onzichtbaar net van kansen.
Het experiment is nooit echt uitgevoerd, maar wel ongetwijfeld duizenden keren gerepliceerd. De kat van Schrödinger is zowel dood als levend tegelijkertijd, zoals een inimini in de kwantummechanica op twee plaatsen tegelijkertijd kunnen zijn.
(“Het gedrag van kleine deeltjes (aldus te lezen in de New Scientist van 7 oktober 2019), kan voorspeld worden door ze soms als deeltjes te beschrijven, maar soms ook als golven die uitgesmeerd zijn in de ruimte, waardoor de deeltjes op meerdere plekken tegelijkertijd zijn. Op de allerkleinste schaal is deze quantummechanische beschrijving van de wereld erg succesvol. Maar in de wereld om ons heen gedragen voorwerpen zich niet als golven. Een bal is niet een uitgesmeerde golf, maar ligt duidelijk op één plek.
Een van de grote vragen van de fysica is waar de quantumwereld ophoudt en de wereld die wij zien begint. Hoe groot moet een deeltje zijn om niet meer in de ban te zijn van de quantummechanica?”)
Schrödingers vangst was voor Esther Jansma veelledig: verwondering over de allerkleinste wereld, kunnen fantaseren over het niet bestaanbare, mijmeren over de magie van het einde, genieten van wat zichtbaar is. De visser keert in de avond zijn boot en verwondert zich in de zichtbare wereld over de wolken boven de horizon, over het laatste zonlicht dat door zijn vingers schijnt en over de magische stilte aan het eind.
Zo eindigt in dit gedicht waarin Esther Jansma de kwantummechanica te hulp roept om een programma te verduidelijken.
Aan het eind van de bundel Waaigat komt de zeemeermin als in de gedaante van Jona nog eens terug:
Ze speelt voor visser
met een wens in zijn buik
kruipt in de bek
van de vis die hij vangt,
duwt de schim van een meermin
opzij en verdwijnt.

De afbeelding is een cadavre exquit, gemaakt van een ansinchtkaart die mijn moeder mij in 1966 stuurde, toen ik nog op het seminarie zat, en verder elementen uit een schematische voorstelling van Schrödingers experiment en een tekening van Joni en Flynn, mijn kleinkinderen.