Na een aantal romans debuteert de Surinaamse Bea Vianen (Paramaribo 1936 – Paramaribo 2019) in 1974 met poëzie. Haar bundel heeft de titel Liggend stilstaan bij blijvende momenten. Uit die bundel het eerste gedicht:
De schreeuw
Het is oorlog;
op school zijn er schuilkelders van
rood zand. De sirene loeit op
vreemde tijden en ‘s avonds leest –
bij een heel laag pitje – mijn vader voor
aan zijn steevaste klant, Mosieur
uit het vroegere Frans Guyana.
Het wàs geen oorlog;
schaarste aan rijst en suiker, het aansluiten
tussen touwen en het bedelvoedsel op
het Fort Zeelandia, hoorden er niet zo bij;
niemand viel van het dak en niemand liet
een schreeuw. Behalve die avond toen door
onze straat de stem weergalmde van
een Hollandse soldaat: ‘Beesten. Vervloekten!
Alle lichten uit!’
Haar gedichten zijn zoals ze in de jaren ‘60 geschreven werden in een nieuwe stijl: met weinig opsmuk, realistisch, direct en haarscherp. Kenmerkend voor Bea Vianen zijn korte gedichten met volzinnen over de realiteit in Suriname, over haar herinneringen bijvoorbeeld aan toen ze nog heel jong was, Paramaribo tijdens WO II. De oorlog werd uitgevochten in Europa en Azië, maar Suriname was toen nog een kolonie van Nederland, had belangrijke grondstoffen, zoals Bauxiet, en het grensde aan Frans Guiana. Het buurland van Suriname zat in hetzelfde koloniale schuitje als Suriname, alleen had het een collaborerende regering, het Vichyregime. Er was oorlogsdreiging van onderzeeboten en de gouverneur, Kielstra, was bang voor bombardementen door zowel Duitland als Japan. Hij riep verplichte verduistering uit waardoor er in de stad vanaf zeven uur s ’avonds tot zeven uur s ’morgens nergens licht mocht zijn. Het Surinaamse bauxietmijnen werden verdedigd door een klein garnizoen KNIL soldaten, sinds 1942 bijgestaan door 2000 Amerikaanse soldaten. Uit bauxiet werd aluminium gewonnen voor de bouw van gevechtsvliegtuigen, in de VS alleen al 300.000.
Geschiedkundige analen melden dat de verplichte verduistering in Paramaribo ook leidde tot meer ongeregeldheden op straat door criminele bendes, pooiers en prostituees. En dat terwijl de gouverneur een mooi bezoek van prinses Juliana in nette banen moest leiden. Dat bezoek vond plaats in 1943. Eerder in 1942, was Prins Bernard de bauxietmijnen al wezen inspecteren.
Bea Vianen was toen 7 jaar oud.
Cruciaal voor de stellingname in het gedicht zijn de beide eerste zinnetjes van de twee coupletten: eerst “Het is oorlog;” daarna: Het wàs geen oorlog;” Bea Vianen analyseert dat de armoede van de Surinaamse bevolking – honger, werkeloosheid, voor eten in de rij staan, etc. niet het gevolg waren van de oorlog, maar van de kolonisatie.
Terugkijkend herinnert ze zich het geschreeuw van een Nederlandse soldaat tegen de bevolking. Hij eist op brute wijze gehoorzaamheid, zoals de Duitsers en Japanners dat deden in de door hèn bezette gebieden. In Suriname was feitelijk Nederland een bezettende macht. Bea Vianen wraakt in haar gedicht met name de kolonisator. Een jaar na het verschijnen van deze bundel verwerft Suriname onafhankelijkheid. Bea Vianen haar boeken worden nog steeds gelezen en opnieuw uitgegeven.

Op de foto staan gouverneur Kielstra van Suriname (links) en de militaire commandant kolonel Parley D. Parkinson uit de V.S. De foto zit in ons Nationaal Archief (nr. 935-0755, fotograaf onbekend) en is afkomstig uit de voorgaande fotocollectie Anefo (Algemeen Nederlandsch Fotobureau).
In het Verzetsmuseum in Amsterdam is er sinds kort een permanente tentoonsteling over de Tweede Wereldoorlog en de voormalige Nederlandse kolonieën.