Gerrit Komrij

Gerrit Komrij werd in 1944 te Winterswijk geboren. Hij overleed in 2012. Hij was de eerste dichter des vanderlands in de jaren 2000 – 2003 en was niet alleen een beroemde bloemlezer. Van hem het volgende gedicht. 

Ik schrok. Was het wel schrik? ‘t was wanhoop en
Aanbidding tegelijk, toen ik hem zo
Tussen de mensen over straat zag lopen.
Heel even maar. Ik stond in dubio.

Ik dacht: waarom niet naar hem toegesneld?
Te laat. Hij was al aan ‘t oog onttrokken.
En ik begreep wel: een seconde telt
Bij wonderen. Als lompe, logge brokken

Waren mijn voeten. Was ik, pakjesdrager
Misschien te zwaar beladen en bepakt?
Welnee, Toe nou. Ik kwam net van de slager.
Ik droeg alleen een onsje kalfsgehakt.

Hij is dus net bij de slager geweest en wordt dan onderweg naar huis volkomen overdonderd door een wonderschone jongeman aan de overkant van de straat. Als vastgenageld blijft hij staan, en dan rijdt een bestelbusje, merk Renault, door zijn blikveld. 
Als de auto voorbij is, is het wonder opgelost in het winkelend publiek. Hij blijft gefrustreerd achter en vraagt zich af hoe hij in godsnaam zijn kans voorbij heeft kunnen laten gaan. Toch niet omdat hij zo zwaar bepakt was, waardoor het onmogelijk was om snel over te steken? Hij had slechts een half pondje kalfsgehakt in zijn boodschappentasje. 

Wie wil weten hoe dit afloopt verwijs ik naar de andere gedichten in deze cyclus die staat in de bundel Gesloten circuit uit 1982. Klassiek geconditioneerd gaat hij namelijk elke dag voor zo’n half pondje naar de slager in de hoop op een nieuwe kans.
Wel wil ik nog even stilstaan bij het woord pakjesdrager, dat Komrij voor de ikfiguur reserveert en waarop hij speciale aandacht vestigt door het cursief te schrijven. Het is een vreemd woord, het zou een bijnaam kunnen zijn voor een Griekse godheid, Hermes bijvoorbeeld, Mercurius voor de Romeinen, god van de reizigers en kooplieden, beschermgod van postboden en boodschappers. Zo is niet alleen het wonder aan de overkant van de straat een adembenemende jongeling, maar met nadruk ook de ik zelf. Hij is niet een of andere sul met zijn half pondje gehakt die zich een loer laat draaien door een Renaultje dat hem in de weg rijdt, nee hij staat, in weerwil van futiliteiten, zelf ook in het rijtje van de goddelijk schone voorbijgangers. Zoals Willem Kloos het over zichzelf zei: hij is een god in ‘t diepst van zijn gedachten, maar dan ook wel eentje die, flirtend met flauwekul, een beetje de draak steekt met zichzelf en met de situatie.

De afbeelding is van een vroeg schilderij van David Hockney met de titel We two boys together clinging