Jan Hanlo (Bandung, 29 mei 1912 – Maastricht, 16 juni 1969), één van mijn favoriete dichters, onder ander schrijver van het jazzy Oote oote boe, maar daarover een andere keer. Nu het gedicht “naar Archangel”: Toen Martine 60 werd heb ik dit gedicht op haar feestje voorgelezen en daarna nog een tweede keer, na mijn zogenaamde uitleg.
NAAR ARCHANGEL
Ik wandelde in ’t park in de lente
En het rook er naar kamelen
Er waren weliswaar veel mensen
Maar toch kwam het waarschijnlijk
Van het water in de vijvers
Ik kan
Kamelen
Uw lucht
Niet velen
Met kameelhaar wil ik vissen
Tussen lotussen en lissen
Met mijn engel
Zonder hengel
Zonder angel
In Archangel
Mijn engel ruikt naar
Korenaren
Pasgevallen sneeuw
en blaren
Uit: Jan Hanlo, the varnished het geverniste, 1952
Naar aanleiding van het eerste deel van het gedicht
Ik liep laatst door het Vondelpark een beetje te mijmeren over jou. Het rook er, ja waar naar? Naar kampvuurtjes de volgende ochtend in Driehuis, het strand bij de Oase, de sauna in Tsjechoslowakije, de bruinkool van Frauenwald, natte en zweterige jassen na het langlaufen, appels in de boomgaard, rot en rijp, net gebaarde kinderen, de bewoners van de Hafakker? Een wemeling van weeë geuren, die warme herinneringen opwekte. De geur kon ik eigenlijk niet velen. Veel herinneringen, wat zijn we al oud.
Al die mensen in het Vondelpark met hun verregende jassen ruiken een beetje muf. De vijvers liggen nog vol rottende bladeren. Mijn mijmeringen waren een beetje melancholisch. Een beetje tobberig, zoals je ’s nachts kunt wakker liggen. De gemengde gevoelens van nostalgie. Weemoed die heimwee opwekt. Zo werkt die geur in het park.
Dan naar aanleiding van het tweede stukje van het gedicht:
Verder wandelend, verman ik mezelf. Ik zie de vijvers in het Vondelpark, met zijn waterlelies en zijn lissen. Mijn wil wordt sterker dan mijn nostalgie. Ik wil denken aan alleen maar de mooie dingen: de vriendschap, dat je een engel bent, een aartsengel uit Archangel. In die vijvers wil ik vissen tussen lotussen en lissen. Zonder angels en zonder haken. Een hengel heb ik daarvoor niet nodig. Er zijn zo veel mooie herinneringen. Het broodjes bakken in Driehuis. Zoenen en praten op het strand bij De Oase. De zee zonder einder. Lekker warm in de sauna in Tsjechoslowakije. De bonte avond in Frauenwald met de kinderen. Jouw appeltaart in de boomgaard. De heerlijke geur van zweet na een lange wandeling. Lief kroost waar we trots op zijn. Ontroering in de zorg op de Hafakker. Zo veel mooie plekken met zoveel mooie herinneringen.
En tenslotte zijn er ook nog twee laatste strofes.
Dat gaat over het nú. Ik loop nog steeds in het Vondelpark. In het nu zijn er ook geuren. Van warme vriendschap. Van korenaren en brood uit de oven. Van genieten in de verse sneeuw. Van prachtige verse lentebladeren. Van allemaal zaken waar ik niet naar hoef te verlangen, omdat ze er gewoon zijn.
Samengevat: “Maar en toch”.
Ik kan wel met Jan Hanlo meevoelen. Hij mijmerde, denk ik, over een jongen die hij ontmoet had in de woestijn van Egypte of Tunesië.