Anneke Brassinga

We waren met vrienden in Mecklenburg, voormalig deel van Oost-Duitsland, mooi rustig gebied met vele meren, kraanvogels en sporen van de laatste ijstijd.
In die week las ik een gedichtje van Anneke Brassinga uit haar bundel ‘IJsgang’, dat me een beetje toepasselijk leek, hoewel dat het nauwelijks is:

RUE INFROIT

Winter waar het zoeken is –
Ik room wat af,
Een zure plicht: ‘melk de dag!’

Er is gegeven kilte
dat men niet in de bek bijt
noch zoent de tong

Geen rijdier is zich komen buigen
Geen recht van klauwengang is neergelegd.

Om dit gedicht te begrijpen ben ik wat zaken in een zoekmachine nagegaan. Ik begon met “klauwengang”. Dat woord verwijst naar een Belgisch feodaal recht van inwoners om hun dieren op elkanders gronden die niet omheind zijn, te laten grazen, overigens alleen in tijden dat de gronden niet bebouwd zijn en er nog geoogst moet worden. In de volledige naam is dit ‘het recht van klauwengang en stoppelweide’. Die omschrijving was wel van toepassing op de vele niet omheinde landerijen in het noordelijke deel van de vroegere DDR en op de adellijke geschiedenis daar van vroeger tijden. De landerijen worden nauwelijks omheind door hekken, zoals bij ons.
Verder heb ik op de titel “Rue Infroit” gezocht. Dat leverde iets bruikbaars op toen ik daar “Brassinga” aan toevoegde. Aan de Rue Charles Infroit staat een huis dat ontworpen is door Theo van Doesburg. Hij heeft daar korte tijd gewoond, samen met zijn vrouw Nelly. Het is een huis in de stijl van De Stijl, koel, functionalistisch, wit en steriel. Anneke Brassinga heeft daar een tijdje verbleven, omdat het nu een residentie is voor kunstenaars. Het gedicht geeft aan dat ze het daar niet erg naar haar zin had: het is er koud, de kille architectuur spreekt haar niet aan, ze verveelt zich, er komt niemand langs. Maar ze mag niet klagen, want een gegeven paard kijkt men niet in de bek.
In Mecklenburg was het voor ons veel genoeglijker. De ijstijd was voor ons geen ijsgang.

Brassinga treft het niet met haar reizen. Een volgende keer is ze aan de kust in Schotse hooglanden, wederom, vermoed ik, op een schrijverslocatie. Ook daar is het koud en ze is bovendien verliefd, maar haar liefde is daar niet. Dan is het dubbel koud. Wat een pech:

L’AIR DU TEMPS

Hoe vreemd ontheemd dit roze wolkje,
aan te hoge horizon gestrand als een verloren hart.
Niet de mensen zijn der dagen
glorie en schuim, maar wat ten prooi raakt, drijven leert
op ondoorgrond getijde, gehavend en wel.

Ik die bezinksel verzamel langs de beek,
wat breng ik in tegen zijn duizend stemmen
en één? ‘Een cloaca van twijfel en dwaling.’

Nee, dan de zekerheid van de zwerver
die een vreugdevuur stookt in de regen
zich warmstampt in een rode wolk van rook.

Terwijl ze eigenlijk op een roze wolk zit, raakt ze vreemd ontheemd, gestrand op een te hoge horizon – in Schotland – en je hart voelt verloren. Het is een desolate plek, waar je schipbreuk lijdt en restanten met de zee op de kust aanspoelen. Hoe nietig en kwetsbaar is ze in vergelijking met de ruige, overweldigende, vaak gewelddadige natuur. De glorie en het schuim zijn van prooien, van wat gehavend en wel blijft drijven op ondoorgronde getijden van eb en vloed.
Ze probeert te redden wat er te redden valt, doet inspiratie op aan een mooi beekje dat echter te veel vertelt om als vreemdelinge iets van te maken. Ze twijfelt en verdwaalt in alle ruis.
Gek woord – cloaca – toen wij nog reptielen waren en uit de oceaan kropen, hadden wij er ook zo één. En ook toen we vogels waren. Ontlasting en eieren komen uit hetzelfde gaatje.
De roze wolk staat tegenover het rode vuur. Nat hout zorgt voor zware en donkere rook. Het is een vreugdevuur voor de zwerver die zich er warm bij stampt. Zo is de ruige werkelijkheid die ze tegenkomt, maar waar ze geen deel aan heeft.

Anneke Brassinga is een vertaalwetenschapster. Ze gebruikt l’air du temps van Nina Ricci als eau de toilette (zie A. Tuinman, 1974, Uit een dagboek. De Revisor, jg 1). L’air du temps is o.a. te koop bij Kruitvat. Volgens de advertentie een heerlijke geur voor de klassieke vrouw.
Het citaat in het gedicht is van Pascal en komt uit Pensées, in 1670 postuum uitgegeven. Het gedicht van Anneke Brassinga staat op pagina 20 van de bundel Zeemeeuw in boomvork.