Een gedicht van Ad Zuiderent uit de bundel Fietsen naar niets, uit 2004. En daarna een van Willem van Toorn.

Van het Eiland
Voor de schrijver van ‘Leesbaar landschap’
Het is natuurlijk maar een vraag, maar landschap
onder water, denk je dat dat leesbaar blijft,
of dat het zich pas prijsgeeft, als het droogvalt
en zo’n beetje eiland wordt, of dat het gors of griend is,
dat je laarzen nodig hebt en, wat je zegt,
voldoende hout, zodat de steiger
nog een meerpaal krijgt, zo’n zwarte waar
een witte kop, en daar een kokmeeuw op,
bladwijzer voor een kind; wat heb je van je leven?
het was gebleven bij de mannen in het gure van het dorp
die bij de steiger in de luwte van een huisje staan
waar ze soms binnengaan, zo’n mannenhok,
zeg maar gewoon het pishokje, niets erop of -aan;
en daar direct de doodsrivier vandaan;
daar lees je verder nooit eens over, dat de Styx
zo stinkt, dat zij dat soms gedaan… en dat het
daarom weg wou, maar de dijken braken door,
de bruggen waren opgehaald, zoals een neus
voor wat een neus niet weten wil; zo staat een kind
te wachten voor een ook al opgeheven veer,
geen kokmeeuw op een paal – niets leesbaar meer.
Landschap is leesbaar, je leest de geschiedenis, de natuur, de mensen die er leven en werken. De schrijver van het boek Leesbaar landschap is Willem van Toorn. Een landschapsdichter, zoals er ook landschapsschilders zijn. Willem van Toorn was sinds de jaren 1990 bovendien actief voor het behoud van het rivierenlandschap en kritisch op de dijkverzwaringen. Hij hield van het rivierenlandschap en het cultureel erfgoed, zoals de dijkhuisjes langs De Waal, die het veld moesten ruimen.
Ad Zuiderent, in 1944 geboren in ‘s Gravendeel, een dorp even ten zuiden van Dordrecht in de Hoekse Waard, heeft op 8 jarige de watersnoodramp van 1953 meegemaakt. Dat eiland was weg, overstroomd en onder water verdwenen. Er was niets meer van over en niets te lezen.
Dan, halverwege het gedicht, het zinnetje: wat heb je van je leven? Ik lees het als Wat heeft het leven je te bieden?
In het vervolg van zijn gedicht schildert Ad Zuiderent het troosteloze leven in het dorp. Er is niets te beleven. Je bent daar en blijft daar tot je dood: daarvandaan was het direct die stinkende rivier de Styx oversteken. Het kind kan beter maar direct vertrekken. Maar helaas, de dijken braken door, het veer was opgeheven, er was niets meer aan bewegwijzering of anderszins leesbaars op het eiland dat het kind gevangen houdt.
Bij Van Toorn moet het eiland zo blijven als het is, maar het kind moet er wel aan kunnen ontsnappen naar een toekomst. Bij Zuiderent is het belangrijkste dat er niet opnieuw overstromingen zullen zijn zonder ontsnappingsmogelijkheden. Het kind heeft dat meegemaakt: dijken doorgebroken, bruggen opgehaald, veer opgeheven.
En hoe gaat het nu verder, vraag ik mij af na dit gedicht. Inderdaad heeft zich een nieuw eiland gevormd, gors en griend zijn ontstaan en er is voldoende wrakhout waarmee een steiger, wankel nog, opgetrokken kan worden en ook hout waarmee een meerpaal in de modder kan worden geheid en waarop, waarempel, zich al een kokmeeuw heeft neergezet, een uitsteeksel waar een kind zich op oriënteren kan.
Gelukkig, inderdaad, een kind denkt er niet aan op het oude eiland te blijven, een eiland zoals van de vissers en landbouwers die er zitten op hun bankjes en hun behoeften doen in naar urine ruikende openbare toiletten.
Dat zij dat soms gedaan… . Nee, zij niet.
Daar heb je niets van je leven. Althans niet veel, niet de moeite waard. Toen niet, alweer niet, nog steeds niet. Ze kan verder, al ziet de dichter geen uitweg. Een kind is optimistisch. Ze heeft weerstand opgebouwd tegen de wanhoop, is niet murw gebeukt, heeft wel zin. Het gaat haar zeker lukken, op het eiland en ook aan de overkant. De dichter weet niet hoe. Hij fietst nog een rondje naar niets.
Een kind leest het landschap anders dan de dichter. Zij ziet wel de uitwegen en opritten, bouwt op en weet van anderen die haar daarbij helpen. Een kind is een optimist, zoals in een gedicht van Willem van Toorn:
Eiland
Zeker een eiland zijn. Zeker de brug
nog weigeren zolang je kan, de dijk
niet denken. Buiten het bereik
blijven van wat daar op de grens
van lucht en water loert: het land
waar eindeloos hongerig land achter ligt.
Maar wel de steiger teren voor het veer,
de vaargeul open houden, het uitzicht
bewaren op wat voor ieder kind weer
in dromen opdoemt: later ooit nog van
hier oversteken naar wat daar onzicht-
baar lokkend ligt: de overkant.
Willem van Toorn, Tegen de tijd, Querido, Amsterdam 1997, Leesbaar landschap, Querido, 1998
De afbeelding is van het monument Dijkverzwaring op Texel, getiteld: In veilige handen.