Het bekendste boek van Jan Arends is Keefman. Keefman was een worstelaar met het leven. “Vriend“, zegt Keefman aan het begin van dit verhaal tegen zijn psychiater, “Hoe vaak heb ik je al niet gezegd dat ik mij geheel wil inzetten voor de psychiatrisch gestoorde mens. En dan zit jij maar te lullen en met je hand over je kin te wrijven. Dat is zeker een tik van je? Altijd dat gepluk aan die kin. En dan die smoesjes die je verkoopt. Dat ik niet geschikt zou zijn voor de verpleging van psychisch of psychiatrisch gestoorde mensen omdat ik geen mulo-diploma zou hebben.” Keefman. p. 7
Hoe actueel, nu men in de psychiatrie steeds vaker vindt dat ervaringsdeskundigen minstens een mbo-diploma moeten hebben.
Keefman is bekend geworden in de Nederlandse psychiatrie door de Keefmanlezingen, die in de jaren ’80 van de vorige eeuw georganiseerd werden door Psychiatrie in Werkelijkheid. Keefmanlezingen werden o.a. gehouden door Freek de Jonge, Ischa Meijer, Renate Dorrestein en Simon Vinkenoog. Naar Jan Arends zijn de Jan Arendshuizen genoemd die in 2008 door Thea Over werden opgezet en die gerund werden door ervaringsdeskundigen.
Het volgende gedicht komt uit zijn bundel lunchpauzegedichten:
De tijd
ging verder.
De tijd
ging verder.
De dagen
vloden voorbij.
En
ik was jong.
En
ik was jong.
En
ik was oud.
Toch
is er niets
gebeurd.
Een
arme man
met
een lege zak
aan het eind.
(lunchpauzegedichten p.57)
De gedichten van Jan Arends hebben de vorm van een luchtpijp, de trachea tussen de stembanden en de longen, en ze hebben het ritme van ademhaling, in- en uitademen is nodig om te leven. Het gedicht is leeftocht, het leven overpeinzend en bespiegelend, maar het komt nauwelijks tot rust.
Al ademend gaat de tijd voorbij. Zo lees ik dit gedicht: “De tijd ging verder”, woorden inademend en woorden uitademend. Ook de witregels. De meeste van zijn regels zijn niet langer dan 1, 2 of 3 woorden, veel strofen niet langer dan enkele regels. Elk woord of elk paar woorden duurt een zucht.
Op die cadans van ademen gaat de tijd voorbij. Het gedicht leeft daardoor, hoe zwart het ook is, pulserend zwoegt en hijgt het, kreunt en huilt het. In zijn gedichten overleeft Jan Arends, ze blazen hem leven in. Waar zou het nog meer toe kunnen dienen? Misschien om met warme asem een klein doorkijkje te maken in een bevroren ruit? Hortend en stotend gaat zijn leven voorbij dat vol desillusies was en zonder hoop. De taal en het dichten hielpen hem uiteindelijk niet, ondanks de lucht die ze hem gaven.
Ik lieg
een taal
die er niet is.
Lunchpauzegedichten p.23