Toon Tellegen

Van Toon Tellegen (Brielle, 1941), die ook arts is, verschenen al ruim dertig bundels poëzie. De laatste voorlopig met de titel Voor elkaar. Het volgende gedicht is uit zijn vierde bundel, De andere ridders, uit 1984. 

Een nacht

Ach, hoe schoon kon ik eens niet slapen,
de kamer dweepte met zichzelf, de muren bonsden,
ik hoorde stemmen voor de ramen,
zij hadden het over mij, ik kon hen niet verstaan,
er verscheen een regenboog, het regende wat
en het weende.

Ik legde mijn oor tegen een raam,
de stemmen stierven weg,
ik kon hen nog heel lang horen in de verte
tot ver voorbij de heg.
Dáár had ik me kunnen verbergen, toen,
of op mijn hoede kunnen zijn,
betrapt kunnen worden of iets kunnen bedenken.
Dáár had ik met recht verdrietig kunnen zijn.

Ik liep terug door de kamer,
leunde met mijn ellebogen op de tafel,
de buren kwamen tevoorschijn, riepen elkaar om hulp,
elk loerde wel op iets,
en alle wolken losten op, 
alles welbeschouwd,
alles.

Het gedicht van Toon Tellegen is tevens een verhaal van iemand die ‘s nachts wakker ligt. Hij is wat in de war over iets. Er zijn spoken actief in zijn hoofd. Achterdochtig hoort hij stemmen voor de ramen. Ze hebben het over hem, maar hij kan ze niet verstaan. Zielenroerselen spelen op. Wolken pakken zich samen. Leuk is het niet.
In het tweede couplet besluit hij de stemmen serieus te nemen. Dan wordt hij zich bewust van een onveilige situatie en ook hoe hij zich had kunnen beschermen en dat zijn verdriet reëel is.
In het derde couplet is er opluchting. De buren zijn gewoon buren, andere mensen met eigen sores en hijzelf klaart op. Daarom was het, achteraf gezien, alles, ja alles welbeschouwd, toch een schone nacht. Er werd schoon schip gemaakt.

Het verhaal doet me denken aan een vrouw die ik eens ontmoette en die vertelde dat ze van joelen de geloofsziekte kreeg. Ze hoorde ook stemmen in haar hoofd en daar werd ze ziek van. Wat geloofsziek betekende begreep ik toen nog niet en zij evenmin. Haar psychiater vond dat ze wartaal sprak en noemde haar schizofreen. 
Ze vertelde mij haar geschiedenis. Ze kwam uit Indonesië en toen ze nog klein was, is haar vader verongelukt in een tabaksfabriekje. Zij werd als wees naar Nederland overgebracht en kwam in een weeshuis terecht. Dat was haar trauma: de dood van haar vader en de ontworteling uit haar eigen omgeving en cultuur.
Enkele jaren later ontmoette ik haar weer eens en toen vertelde zij me blij dat ze zwanger was van een olifantje. Haar psychiater vond dat een rare waan en noemde haar nog steeds schizofreen. Ik feliciteerde haar ermee, al had ik wel enige twijfels, en ik vroeg haar of het al een naam had.
Ganesha, zei ze en toen viel het kwartje. Dat olifantje stond voor Ganesha, de hindoeïstische godin met het vriendelijke olifantenhoofd. Blijkbaar had zij belangrijke rootsteruggevonden en geïnternaliseerd. Dat lijkt míj juist een belangrijke stap in haar herstel. Ze was niet meer geloofsziek en had geen last meer van het joelen.

De bundel De andere ridders staat vol met gedichten waarin iets niet reëel lijkt, of tegenstrijdig of nogal vreemd is. Ze zetten aan tot nadenken. De situaties die beschreven worden kunnen alleen in de verbeelding bestaan. In de psychiatrie zouden in- en verbeelding als een mogelijk begin van herstel gezien moeten worden, niet als een symptoom van een ziekte. 

In diverse bundels van Toon Tellegen zijn tekeningen van de Vlaamse tekenares Ingrid Godon toegevoegd, niet als illustraties van de gedichten, maar omwille van de wisselwerking. Titels van hun boeken zijn Ik moet, Ik denk, Ik wou en Ik en mijzelf. De tekeningen en teksten gaan beide op hun eigen manier over gevechten van je ik met jezelf, en hoe je dat, zoals in het gedicht, kunt winnen.

IMG_0218.jpeg