Tom van Deel (Apeldoorn, 1945 – Amsterdam, 2019). Het volgende gedichtje las ik in het boek bloeiend puin van Anneke Brassinga, een stukje met de titel droefgeestigheid.
Een steen in de beek verveelt zich niet,
water glijdt langs en groet vluchtig,
hij blijft in beweging van denken, omspoeld
door suggesties, geduldig geslepen. Daar
ligt hij, vast in de bocht, schijnt de zon
een vrolijk tafereel: een steen die zich
niet verveelt, die ziet hoe het toegaat,
verandert, verdwijnt en aldoor bestaat.
Tom van Deel maakte vaak korte gedichten die met een enkele beeldspraak voldeden. Zo de steen in de beek. Zou een mens zich daarmee niet graag vergelijken? Daar ligt die steen, niet onaangeroerd door het langsstromende water. Niet onopgewarmd door de door het water schijnende zon. Ook wel bijgeslepen in de loop der tijd. Maar toch op zijn plaats blijvend, niet van zijn stuk gebracht. Alsof hij voldoende immuniteit had voor al die hem omringende stromingen, de ellende en de leugens, het politieke gekonkel en de bullshit, alles weerstaat hij, blijft zichzelf, zonder zich te vervelen overigens, wel geïnteresseerd. Een beetje beleidsresistentie opbouwen kan geen kwaad. Maar onverschillig of apolitiek, nee. Ook niet bedeesd of belegen. Eerder beetje eigenwijs. Dan is er zeker iets, conservatief, dat blijvend is, stand houdt, “ontdaan van toeval en verleden”.
Het citaat is uit een gedicht van Tom van Deel over een beeld van Henri Moore dat staat op de Hoge Veluwe en staat in de bundel Boven de koude steen. Het zou ook bij een stilleven van Giorgio Morandi kunnen staan.
De afbeelding is van een schilderij van Morandi.