Eva Gerlach en de chaostheorie

Eva Gerlach (Amsterdam, 1948) componeerde drie gedichtenbundels die nauw met elkaar samenhangen en een wiskundige opbouw hebben. Respectievelijk: Kluwen, Ontsnappingen, Oog. Dit is het middelste gedicht van het eerste.

RAAKPUNT

In de nacht begon een geluid
hoog als de hoogste toon van een sirene
en even scherp, dwars door het krijsen van
iemand die wordt geslagen koekoeken kikkers
janken van ambulances de klok ieder uur
fluistermachines vliegtuigen krakende trap
zingende buizen een schot adem in en uit ons
smijten met deuren tikken van blad tegen het raam
en het lachen zachtjes op de vaste tijd
aan de andere kant van de muur –

elke nacht het geluid, Santoku-mes en precies
door hardchroom plexiglas heelvlies hartgewricht, dat
beet in onze samenvoegsels, ons

openklapte, opprikte voor wiens tong.

Stel je voor: twee draaiende systemen met slingerende, golvende en zuigende bewegingen, melkwegstelsels, draaiende spiralen, één draaiend rond zijn as en het andere haaks daarop. En ze raken elkaar, stoten op elkaar, ook zoals de twee helften van een hart, die van elkaar gescheiden zijn door een tussenschot en waarbij het ene naar de longen stuwt om zuurstof op te nemen en het andere naar alle delen van het lichaam om die zuurstof weer af te geven. Over dat raakpunt gaat het. Dat noemt men wel een hartgewricht. Vergelijkbare verbindingsstukken met een zelfde naam kun je gewoon in een ijzerwinkel kopen, net als een hardchromen slijtvast japans keukenmes. Santoku betekent drie deugden: je kunt er van alles mee hakken, snijden en trancheren. 
Het gedicht verbindt twee verzamelingen van gedichten, ieder 34 in getal, die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in cycli van verschillende grootten, maar waarvan de aantallen afgeleid zijn van de beroemde reeks van Fibonacci (waarbij het volgende getal telkens een optelling is van de twee voorgaande: 1  1  2  3  5  8  13  21  34). Beide helften lijken op die van de twee spiralen van een Fermat-spiraal, maar dan asymetrisch. 
In het 1ste gedicht, voorafgaand aan de eerste reeks gedichten, presenteert de dichteres zich als een schepper. Vervolgens brengt de eerste reeks van 34 gedichten ons bij het genoemde 35ste met de titel raakpunt. Als het oog van een wervelwind. Als de attractor in een chaotisch systeem. Als het midden van een labyrinth. Het moment dus waarop het eerste deel overgaat in het tweede, het punt waarin naar beide zijden een wereld van gedichten wordt opengeklapt, en een spraakorgaan, de tong, aan de beurt is om uit het tumult en de kakofonische kluwe van harde en zachte geluiden orde te scheppen in beelden, gedichten, cycli, in twee richtingen. Raakpunten zijn ook waar twee woorden elkaar raken en samengevoegd worden – hardchroom plexiglas heelvlies hartgewricht –  en in de oneindige wirwar van taalwemeling, door de dichter gefileerd, bifurceren naar nieuwe inhoud.