Deze keer las ik het gedichtachtige proza van Kraek Daey Ouwens uit haar bundel De achterkant. Kraek Daey Ouwens (Geleen, 1942) is een dichteres uit De mijnstreek in Zuid-Limburg.
Het geluid van de mijn komt elke ochtend de kamer binnen.
Het geluid van de mijn is als een lied. En droef. Een
droefheid, die verder gaat dan de woorden en de taal, die lijkt te
worden versterkt door grootvaders pijp, door de
lichtjes in de lamp. We zitten tegenover elkaar, onze knieën
tegen de rand van de tafel. Grootvader zwijgt. Wij zeggen niks.
Wij zijn bang dat, als we beginnen te praten, grootvader gaat
weglopen.
Wat geeft ons houvast? Het brood op de tafel.
De melk. De zon. En onze knieën. Mijn knie tegen die van mijn
zusje. Haar knie tegen de mijne. Voorzichtig met iets, met iets
onduidelijks, iets dat ons gerust maakt. Achter het raam staat de
berg. Nee. Nee. Niemand is boos. Alleen maar stil.
Uit de andere verhalen en gedichten, ook uit andere bundeltjes weet ik: Er zijn drie zusjes met elkaar. Er is ergens een vader die werkt en een aktentas heeft. Er is een moeder die plichtsgetrouw het huishoudelijke werk doet. Er is een grootvader die niets zegt, bijna nooit iets zegt. Er is een grootmoeder die voor de meisjes zorgt en verdrietig is. Wat verteld wordt, wordt zwijgend meegedeeld.
Ze wonen in Zuid Limburg in het huis van de grootouders. Er is ook nog een broertje die opgenomen is in een instituut. Op de achtergrond horen ze de mijn. Oorzaken op de achtergrond worden er niet genoemd.
Eén van de meisjes is de ik-figuur. Alle dingen hebben een voorkant en een achterkant. De dingen kunnen niet praten. Ze zijn er gewoon waarvoor ze dienen. De meisjes praten wel met elkaar en krijgen van de moeder mismoedig commentaar. Ze fantaseren over een mooie wereld waar ze één mee zijn. Een wereld met wolken en gras, bomen en regen, heuvels en bloemen, seizoenen.
De woorden en de taal zijn nauwelijks behulpzaam. Toch wil het meisje, als ze groot is, over haar leven een boek schrijven. De achterkant is dat boek geworden. Ze schrijft over de achterkant, over wat je niet ziet, maar er wel is. Haar gedichten zijn heel vertrouwelijk, geborgen in haar persoonlijke beleving, maar zij voelt zich ongeborgen bij haar thuis. Op de achterkant van de bundel staat : … in bundel verlangen drie kleine meisjes naar bescherming tegen eenzaamheid en dood. Maar eenzaamheid laat zich niet verjagen, …