Mustafa Stitou (Tetouan, Marokko, 1974) is een Marokkaans- Nederlandse dichter. Uit zijn bundel Varkensroze ansichten (1983) het gedicht
ANTON
Links een tenger en goudblond godinnetje,
keurde me geen blik waardig.
Maar het deed me niets: sinds elf september
ligt een Arabier nu eenmaal slecht
in de markt. Rechts
Een stelletje; zij, reuzin, pokdalige kop
paarsfluwelen avondjurk, ik vond het
wel wat hebben. Dus toen haar vriend even verdween
raakten we in gesprek; ze werkte, vertelde ze,
voor een castingbureau; die middag had ze,
voor een nieuwe Nederlandse dramaserie,
NSB’ers gecast.
Ach, mijn Joodse verloofde en ik,
zienderogen worden we ouder en dikker samen,
scheppen steeds meer behagen in eten
en slapen. Toen haar vriend weer opdook
kuste hij haar blote schouder en keek mij
ondertussen strak aan. De slanke blondine
links van mij, zag ik nu, had op de achterkant van haar nek,
over de volle breedte, een tatoeage:
Anton
stond er,
in schoonschrift, tussen
twee hartjes in.
Een verhalend gedicht, wellicht in de vorm van Soura-verzen, maar dan seculier. Een soort humoristische duivelsverzen. Mustafa, Youssef of Mohammed zit in een Nederlandse localiteit, niet in een Marokkaans theehuis. Naast hem zitten vrouwen, de één oordeelt hij kleinerend mooi, maar durft met haar geen contact te maken. Hij gelooft dat zij hem negeert. Hij kijkt naar zichzelf door haar vermeende ogen en is bang dat zij hem associeert met de terrorristen van nine- eleven. De ander vindt hij niet aantrekkelijk, maar komt wel met haar in gesprek, over casting van NSB-ers voor een dramaserie en over haar niet echt spetterende relatie met haar eeuwige verloofde. Dit pas als haar Joodse vriend even weg is. Die kijkt hem koud aan als hij terugkomt. Dan kijkt Mustafa of Mohammed of Youssef weg en ziet de tatoo tussen de schouders van de blondine. Anton. Geflankeerd door hartjes. Dat is waarschijnlijk haar vriend, maar je denkt, meegevoerd door de situatie, onwillekeurig aan Anton Mussert.
Zo gaat het gedicht steeds over wederzijdse beeldvorming. Casting waarbij je beelden vormt over anderen en je reageert op de veronderstelde beelden over jou bij de ander. Uiteindelijk is elk de geïsoleerd op een eigen eilandje met daartussen kloven van projecties, oor- en vooroordelen.
Het gedicht staat ook in het NRC boek Ik deug alleen voor de poëzie van Ron Rijghart uit 2010.