Dirk van Bastelaere (Sint-Niklaas, 1960) is een Vlaams dichter. Het volgende gedicht werd door Roger Raveel uitgekozen om een beeld van hem te vergezellen in de poëziezomer van 2003 in Watou, dichters rondom Roger Raveel. De afbeelding is van dat beeld, getiteld Homerus denkend over geest en hout.

Anja’s kast 2
Zo kwalijk compleet, in boenwas gestoken
-Alsof geen mensenkind dat ruiken kon-
Wil Anja’s kast der zuilen lijn bewaren, de sycomoor,
Arcaden en hoe men het beste olijven hier eet.
De kast hangt van leugens aaneen: wat leeft
Is verbleekt. Sterfte is edel. Ik kan er
Pas bij als pestarts verkleed. Het duimdikke hout
Op zichzelf een vermaning : voorziet hij een doorkijk?
Haar kast glanst, maar hoe willoos
Obsceen is de binnenkant? Anja’s kast is
Anja’s leven. Ze is daar, tot nog toe
In, in, in gebleven.
Het gedicht staat oorspronkelijk in de bundel Pornschlegel en andere gedichten uit 1988.
Niets is wat het lijkt, schijn bedriegt, niets lijkt wat het schijnt. 0ok het gedicht is raadselachtig en ontregelend.
Neem nou Anja. Wie Anja was, kunnen we niet weten en doet er niet toe. Zij wordt hier bij voornaam genoemd. Is zij een pars-pro-toto, sub specie aeternitatis?
Neem nou Anja’s kast. Een zuilkast, met zuilen van hout van de olijfboom, een sycomoor. Meer dan een mooie naam, twee sycomoren staan aan weerszijden van de hemelpoort. De kast is met geurige boenwas ingesmeerd ter bescherming en ook voor de glans die de lijnen in het hout extra laat uitkomen. Het wordt al een beetje nep. Net als de arcatuur, die de suggestie geeft van naar binnen te kunnen, maar je bent gewoon buiten, de arcade is blind en evenmin arcadisch. Ze dienen een andere smaak, de meubelstijl, ondanks misschien de suggestie hoe eventueel stijlvol het beste hier olijven te eten. Alsof daar etikkette voor bestaat.
Neem nou het beeld van Roger Raveel. Hoewel de afbeelding niet alles duidelijk toont, zien we een buste op een beschilderde tafelachtige sokkel, blijkbaar is de buste van Homerus. En hij zit, zoals le penseur van Rodin, in een denkende houding. Hij filosofeert over geest en lichaam, in dit beeld, dat gemaakt is van hout, over geest en hout.
In de tweede strofe lijkt er een referentie te zijn naar het beeld, dat Raveel een jaar eerder maakte, want daar verklaart de dichter dat het beeld verhult wat het is en zich voordoet als realistisch, maar niet meer is dan een dood stuk hout dat bovendien ook lijkt op een opgestoken waarschuwende wijsvinger, Denk erom! Of is het een opgestoken middelvinger, of een opgestoken duim? Het gat erin is geen echt gat, een gat van niets. Je kan er pas bij met het carnavaleske en pesterige masker van een pestarts, met de snavel vol kruiden tegen de vermeende ziekmakende walmen – als lezer mag je er zelf wat van maken…
In de derde strofe wordt de kast van Anja, hoewel zij glanst, willoos genoemd. De glans is zonder intentie. Maar de binnenkant is obsceen, misschien omdat haar binnenkant verborgen blijft. Evenals het beeld van Raveel bewaart de kast van Anja haar geheime inhoud en zo ook blijft haar leven een raadsel. Driewerf dwangmatig blijft zij, tot nog toe, onbereikbaar. In de andere Anja-gedichten speelt zij basviool, danst zij de wals en kent zij mannen.