C.O. Jellema (1936-2003) woonde in het Noord-Groningse dorp Leens en had daar bij zijn landhuis een prachtige parktuin. Het volgende gedicht komt uit zijn bundel Stemtest.
ALS IN EEN SPIEGEL
Kent de kruipende boterbloem angst
als van mijn hand de schadw hem nadert,
zou het hondsdraf niet liever op hol slaan
dan wreed weggeplukt door mijn gulzige vingers –
die bleke bundel wortels van de boterbloem,
die dunne draden van het hondsdraf –
vraagt een wieder zich af, maar tevreden
beziet hij het perk rond de struikroos,
de rulle opgeschoonde grond, het geel
en lila in zijn korf verleppend,
in de zon en met vogelzang in zijn oor
voelt hij zich een met zijn lichaam en heel
door zijn daad die een orde hersteld heeft:
dat zijn geluk. – Hij moet wel iets
van een dichter hebben, zoals die
uitroeit wat hij niet kan gebruiken
en wat hij mooi vindt laat staan,
liefst in de winter een roos,
een sneeuwhartje zomer –
zo overwint die zijn angst voor de wieder,
overjaart hij in zijn verbeelding
met zinnen als dunne levensdraad,
als gebundelde wortels de woorden,
lijkt zijn denken compleet
ongegrond.
Het was, schrijft José Saramago,
in tegenstelling tot wat wordt beweerd,
een botanicus die de beroemde zin sprak:
een roos is een roos is een roos, een dichter
had slechts gezegd: een roos, de rest
zou zijn opgegaan
in de stilte van het kijken.
Maar de boterbloem dan, en het hondsdraf,
al dat belang dat bodem wil,
voeding, voortplanting, niks poëzie –
In welke spiegel kijk je als je aan het wieden bent in je tuin? Wieden, is ook mijn ervaring, is een werkje dat aanzet tot bezinning.
De dichter ziet hoe hij als dichter werkt: elimineren wat hij niet mooi vindt of te veel, opdat wat hem wel bevalt verder kan groeien.
Maar vervolgens relativeert hij, want is hij tuinierend geen dichter. Poëzie is overbodig voor de hondsdraf en de boterbloem. Die hebben voeding uit de bodem nodig. De roos is een roos zonder een roos is een roos is een roos, de beroemde dichtregel van Gertrude Stein. De wieder kent de roos in de stilte, voldoende om naar te kijken, ondanks alle betekenissen die een roos heeft in onze taal, zoals de romantische, een cliché. En onkruiden zijn plantjes die andere planten in de tuin verdringen en daarom zelf moeten wijken. Zoals bij mij ook de wilde aardbei, bloedzuring, het gele penningkruid, het kruipend zenegroen, de kleine veldkers, het kleefkruid en weegbree, het biggenkruid, de reigersbek, rolklaver, de haagwinde of het heksenkruid. Allemaal woekerend, maar wel met poëtische namen.
Ik vind het overigens een interessante vraag: wat ruim je in andere activiteiten op ten behoeve van ruimte voor iets anders en wanneer? En eerlijk gezegd: opruimen is niet mijn beste kwaliteit en ik hou wel van een beetje wildgoei en kan soms wat chaos wel omarmen.
Na het wieden komt overigens alles, op gezette tijd, toch weer terug.
De zomerse foto is van onze tuin in Jisp.