Rogi Wieg

Rogi Wieg (1962 – 2015). Het volgende gedicht is uit bundel Toverdraad van dagverblijf, 1986.

OM IETS TE WETEN VAN DE TOEKOMST

Als jongeman is er veel tevredenheid
over wat ik ben. Mijn toverdraad
van dagverblijf waarin ik nooit vermijd
om iets te zijn dat zinvol lijkt, laat

mij nog niet alleen. Ik luister meer 
dan ik nog spreek, maar dat uit moeheid
voor de taal, die ik zo langzaamaan verleer.
Mijn woordgebruik is schraal, op tijd onvoorbereid.

En later leer ik anders spreken,
anders; mijn leven
wordt zo in de tijd vergeleken.

Er is dan sprake van een slechte bezigheid,
of van uiteindelijke dingen.
De taal is met verdenking uitgebreid.

Het is 1986. De dichter staat nog aan het begin van zijn schrijverscarriëre en heeft er enig vertrouwen in. Rogi Wieg schrijft over zichzelf en zoekt in zijn dagbestaan naar een betekenisvol leven. Dagverblijf refereert naar de psychiatrie. Hij heeft nog hoop dat hij het zal vinden. Maar er is al twijfel, somberheid, een vermoeidheid dat hem dwars zit. Hij wordt stil en achterdochtig. Het gedicht wordt bijna suspence, met een verdenking van  de tijd en de taal die hem achtervolgt. Hij heeft steeds minder vertrouwen in zijn woorden. De taal, zijn middel, laat hem in de steek, schiet hem steeds minder te hulp in zijn strijd.
De situatie neigt naar onoplosbaar en uitzichtloos. Het gedicht zou de reflectie kunnen zijn op therapie die niet de verlichting brengt waarop gehoopt was. In een therapie kun je de somberheid niet altijd wegpraten. Inzicht, praten of feedback helpt niet zomaar rechtlijnig tegen melancholie, depressie en angst, al is het het belangrijkste wat je hebt. Hij had er misschien meer van verwacht.
Het zwart-romantische gedicht focust zo op de individuele gevoelens van pijn, verdoving en vooruitgangloos persoonlijk lijden. Dat het beter zal worden lijkt een illusie, een toverdraad. Die draad is in dit gedicht al bijna gebroken, maar hij zoekt nog naar een toekomst.