Herman de Coninck (1944-1997) uit zijn laatste bundel uit 1997, Vingerafdrukken. Hij overleed 25 jaar geleden op 22 mei in Lissabon, op weg naar een literaire bijeenkomst.
Vingerafdrukken op het venster
Ik denk dat poëzie iets is als vingerafdrukken
op het venster, waarachter een kind dat niet kan slapen
te wachten staat op dag. Uit aarde komt nevel,
uit verdriet een soort ach. Wolken
zorgen voor vijfentwintig soorten licht.
Eigenlijk houden ze het tegen. Tegenlicht.
Het is nog te vroeg om nu te zijn. Maar de rivieren
vertrekken alvast. Ze hebben het geruis
uit de zilverfabriek van de zee gehoord.
Dochter naast me voor het raam. Van haar houden
is de gemakkelijkste manier om dit alles te onthouden.
Vogels vinden in de smidse van hun geluid
uit, uit, uit.
Het principe ‘zo weinig mogelijk’ toepassen op de woorden en zinnen in een gedicht, dat is wat Herman de Coninck doet, dacht ik, door die door zo weinig mogelijk betekenissen te laten verstoren. Bijvoorbeeld zonder de betekenis van minimalisme of ascese, realisme of essentialisme, zuinigheid of vergelijkingen. Geen metaforen, geen beeldspraak. Geen Symboliek, mystiek, romantiek, ethiek: allemaal ballast. Geen gevolgtrekkingen ook, geen omdat of want.
Wat hou je over als je zo veel mogelijk betekenisgeving probeert te vermijden? Kan wat er is dan voor zich spreken? En als dat dan eens poëzie is?
In het gedicht zijn dat de vingerafdrukken op de ruit waarachter een kind dat wacht op de dag. Nevel die uit de aarde komt. Ach dat uit verdriet komt. Wolken die licht tegenhouden, dan wordt dat tegenlicht. Tijd die te vroeg is voor nu. Rivieren die naar de zee stromen terwijl ze haar geruis horen. Vogels vinden in hun geluid.
Opvallend in het gedicht zijn de rijmen. Als hij de taal ontdoet van zo veel mogelijk betekenis, worden het geen-betekenisdragende, rijm en ritme, belangrijker.
Wat De Coninck over wil houden na deze uitkleedpartij is de ongeschonden genegenheid. Dat komt naar voren in de twee zinnetjes over zijn dochter. Ze staan naast elkaar voor het raam. Ze zien de vingerafdrukken, de nevel, voelen iets van verdriet, zien de wolken en het tegenlicht, voelen de vroegte van de dag, denken aan de rivieren en de zee, en dan, zegt hij, hoeft hij alleen van haar te houden om dat allemaal te onthouden. Het gedicht is als het geluid van de vogels waarin je de vogel vindt. Hij noemt het geluid geen gezang of gefluit. Uit uit uit, alles weg. Alleen de vogel blijft.
De foto op het omslag van de bundel is van Jaco Klamer.