Federico Garcia Lorca (1898 – 1936), groot Spaans dichter, vermoord door fascisten, vriend van o.a. Luis Buñuel en Salvador Dalí.
MANESPEL
De maan staat rond.
Eromheen een spiegel-
rad.
Eromheen een water-
rad.
De maan in schijfjes
als een witgouden brood.
De maan
in maantjes
ontbladerd.
Zwermen fonteinen
vliegen door de lucht.
De maan
wordt een lichtstaf
in de heldere bergbeek.
De maan
-een grote ruit
aan diggelen – valt op de zee.
De maan
glipt weg achter een oneindig
kamerscherm.
En de Maan? De Maan?
(Daarboven
blijft niets anders dan een krans
van kristalletjes.)
De dichter is jarig. Het is feest. Het is maandag. Zijn verjaardag is op 5 juni, hij werd geboren in Fuente Vaqueros, dichtbij Granada. Oud en nieuw komen bij elkaar. Er hangt een spektakel in de lucht, volle maan wordt nieuwe maan. De maan is hartstochtelijk vuurwerk, het vuurwerk is als de maan.
Het gedicht komt uit de bundel Suites, vertaald door Bart Vonck. Het is één van de gedichten uit de suite “vuurwerk afgestoken bij de verjaardag van de dichter”.
De maan spettert aan de donkere hemel, het vuurwerk spat uiteen. Een vuurpijl weerkaatst in de Río Darro. Het zijn fonteinen van vallend licht, een grote ruit versplinterd. De schicht is als een skeleton-ster. De dichter staart in de Andalusische lucht vanaf het Plaza Nueva. Het duizelt hem, het draait om hem heen. Als een snee wit maanbrood hangt de maan in de lucht. De maan, symbool van de levenscyclus, van leven, volmaakt en schitterend, tot zij verdwijnt achter de zon in het hemelgewelf. De Maan, waar is zij, vraagt hij vol verwachting. Hij moet het even doen met een corona van kristalletjes en met de tranen van de maan. Waarom die met een hoofdletter? Omdat het een eigennaam is, omdat de maan belangrijk is, en ook, zoals de andere planeten, aan te spreken met U.