Marije Langelaar

Marije Langelaar (Goes, 1978) schrijft in haar bundel Vonkt uit 2017 een paar keer een gedicht waarin een hert voorkomt. 

In het dier

Ik klim in de boom voor het uitzicht
een hert komt naderbij om ons te warmen.
We sprekeen hem toe over de stad, buiten de greep van de 
bladeren.
De ogen van het dier openen zich in een weg naar elders
we lopen naar binnen het is warm en behaaglijk en 
zoveel instinct.
Mijn man klikt in een poot en begint het op en neer, op
en neer, en krom en recht, en krom en recht zoveel
beweging in mijn man.
Het dier accepteert gelaten.
Ik loop verder richting hersens, atijd zo
gedachtengeoriënteerd.
Ik kom terecht in ijle substantie.
Ik zie hier de varianten van het dier. Korotig of juist
lang, met of zonder hoorns, verlengde tong, ingegroeide
hoeven de mogelijkheden zijn eindeloos.
Het dier gorgelt.
Te lang ronddraven is nooit goed dus glijd ik weer naar
beneden waar mijn man inmiddels in de staart
rond het dier circuleert.
Mijn man is zo speels het verwondert mij.
We lopen eruit. Het dier schudt zich.
We aaien zijn rug en keren weer terug naar de auto.

In een ander gedicht verandert ze opeens in een hert, terwijl ze in haar huis bezig is. Haar benen worden dunner, er groeien hoefjes aan handen en voeten, ze stapt uit haar kleren, voelt de wind door haar vacht en haar oren richten zich op. Ze krijgt dorst en loopt naar het water.
Ook mooi als je met z’n tweeën zo’n metamorfose meemaakt of een excursie kan doen in een hert. Zo’n uitstapje verwondert je over elkaar om vervolgens weer met nieuwe zin in de auto te stappen. 
Het hert is een fabelachtig dier. Edel, nagejaagd en hijgend, geweid en gewijd, schuw en aaibaar, etc. & etc. Al die betekenissen lees ik mee, al staan ze er niet met zoveel woorden in. Zo ook de legende van st. Hubertus, die op jacht een hert wilde schieten en dit liet, toen er een lichtend kruis tussen zijn gewei oplichtte. Of Aktaion die de badende godin Artemis bespiedde, daarvoor gestraft werd, veranderd werd in een hert en toen door zijn jachthonden werd aangevallen. (zie de metamorfosen van Publius Ovidius Naso, 43 v. chr – 17 na Chr.).

Hans de Rooij maakte de foto van een Aktaioninstallatie, gemaakt door Alet Pilon van kippengaas, papier-maché , polyester, imitatiebont, stalen plaat, schoenen, leren handschoenen, hertengewei en luchtbuks. Zij stelt de verhouding tussen mens en dier aan de orde. De fantasie in het gedicht is bijna sacraal.