Mark Boog

Mark Boog, uit Utrecht, geboren in 1970. Uit de bundel Landman, gepubliceerd door margedrukker Druksel in Gent, het gedicht

ONDERZOEKER

Zo kwam de onderzoeker. Als een dwaas.A
Ging voorbij aan ons als aan 
de meisjes. Wat zocht hij? Groef hij, 
ontmantelde, onleedde hij, maande hij

tot zwijgen want hij moest, zo wist hij,
hij moest weten? Wij bespraken
nachtenlang de vraag of wij met stok
en fakkel hem verdrijven moesten,

of dat wij zouden glimlachen, wijs
en ongeÏnteresseerd. Dat hij weten zou
dat wij hem zagen. Dat hij niet dacht
dat wij onze geheimen niet kenden.

We worden onderzocht, steeds en altijd, zonder dat we het weten of toch aangekondigd, maar niet altijd met toestemming. Weten moet, is een plicht, daarom komt de onderzoeker al doet hij verlegen en alsof hij ons niet ziet, maar ondertussen…. De onderzoeker is een vijand, niet heel geducht, maar toch. We treden hem met argwaan en kwaadgezind tegemoet. We wantrouwen hem. Wat moet hij van ons, die glibber? We hebben weliswaar niets te verbergen, maar we hoeven het ook niet zomaar prijs te geven. 
Dus we bespraken onze strategieën hoe hem onschadelijk te maken of onszelf onschendbaar. In ieder geval met het doel dat die onderzoeker zou weten dat wij hèm in de smiezen en geen behoefte hebben onze geheimen te delen. 
Het gedicht van Mark Boog is qua sfeer licht paranoïed en unheimlich. Er is dreiging, maar van wat? Er komt iets van buiten, maar het zit ook van binnen. Er is stoer verzet, maar het maakt eigenlijk geen indruk. 
Zelf heb ik me talloze malen, op symposia en in netwerken, geprofileerd als onderzoeker. Ook heb ik vaak les gegeven over onderzoek doen, methodologie en kennisleer. Daarbij was de nar mij altijd dierbaar: Enigzins onschendbaar, want in het midden latend of hij de waarheid aan de orde stelt of doet alsof. Ik heb geen zin mij op een andere manier te verdedigen of me voor mijn nieuwsgierigheid te verontschuldigen. Het gedicht bevalt mij niettemin. Het scherpt mijn ergdenkendheid, staat mij toe niet te verdenken, maar dan kwajongensachtig en verdraagzaam. 

Het gedicht komt uit de bundel Landman (2006).