Cesare Pavese

Cesare Pavese (1908-1950), geboren in de Piemonte, woonde veel in Turijn. Hij groeide op in Santo Stefano Belbo, iets ten zuiden van Turijn.

LANDSCHAP I

(Voor de kip)

Hierboven is de heuvel niet bewerkt.
Je ziet slechts varens, naakte rots, onvruchtbaarheid.
Hierboven dient werken tot niets. De top is verzengd
en enkel je adem verfrist. Het is een karwei
zo hoog te klimmen: de kluizenaar deed het één keer
en is er sindsdien gebleven om op krachten te komen.
De kluizenaar draagt een geitevel en riekt
naar beesten en pijptabak: een muskusgeur
die de aarde, de struiken, de grot heeft doordrenkt.
Als hij een eind verderop in de zon een pijp zit te roken
en ik verlies hem uit het oog, vind ik hem niet meer terug:
hij heeft de kleur van de verbrande varens.
Bezoekers wagen de klim en vallen op een rotssteen neer,
bezweet en ademloos. Ze zien hem languit liggen
met zijn ogen hemelwaarts en heel diep ademend.
Eén werk heeft hij gedaan: op zijn bruingebrand gezicht
heeft hij een baard gekweekt, wat rossige haartjes.
En zijn drollen legt hij op een open plek te drogen in de zon.

Van deze heuvels zijn de hellingen groen, de dalen diep.
Tussen de wijngaarden voeren de paden
naar groepen uitgelaten, kakelbont geklede meisjes.
Ze zijn gekomen om het feest te vieren van de geit,
om van boven hard te schreeuwen naar de vlakte.
Af en toe verschijnen rijen korven vol fruit.
Ze komen niet tot boven: de gekromde boeren dragen ze
naar huis en ze verdwijnen weer het lover in.
De boeren hebben het te druk en gaan niet

naar de kluizenaar, ze klimmen en dalen en schoffelen maar.
Hebben ze dorst, dan drinken ze gulzig wijn. Ze zetten
de fles aan de mond en daarbij valt hun oog op de verschroeide top.
’s Morgens als het nog koel is, zijn ze al terug van het werk
in de vroegte, door en door moe. En als een bedelaar 
passeert, is al het water uit de putten op de velden
hem gegund. Ze grijnzen naar de groepjes vrouwen
en vragen wanneer ze, gehuld in een geitevel, gaan zitten
op al die heuvels om te bruinen in de zon.

We zijn op vakantie in Italië en bezoeken het geboortehuis van Pavese en het museum  over hem in Santo Stefano Belbo. Veel van zijn romans en gedichten zijn gesitueerd in de dorpen van de Piëmonte, ten zuiden van Turijn. Hij was de intellectueel, en zocht het eenvoudige en oorspronkelijke. In het gedicht lees ik afstand en nabijheid. De hardwerkende boeren, de kluizenaar, de bedelaar en de meisjes van het land worden beschouwd, op een afstand, en ook de bezoekers. Maar onder de woorden hoor ik het verlangen om erbij te horen, zijn eenzaamheid te doorbreken. Het feest van de geit is pastoraal en ook de opdracht “voor de kip”. 

Nabijheid lees ik in de warme woorden voor het landschap en in de sympathie voor de personen. In het gedicht zijn alle personages eenzaam. Natuurlijk de kluizenaar en de bedelaar, maar ook de boeren, bezoekers, meisjes en vrouwen. Ze hebben slechts minimaal omgang met elkaar. De dichter heeft zijn aandacht gelijkelijk verdeeld over de landschappelijke personages, wordt door hen geraakt, beklemd in een vage intimiteit, droomt weg, zou wellicht zo veel meer willen in dit prachtige land, dat zijn schoot is, maar hij blijft onmachtig op afstand en houdt zich verborgen. Vergroeid met het dierbare landschap, zoekt hij de tragiek van de eenzaamheid, wachtend om mee te doen. “Ik was liever onzichtbaar” zei iemand met ervaring met eenzaamheid eens treffend (Tzitzo magazine 3-2021). Dat dubbelzinnige verlangen.

Het gedicht werd vertaald door de Vlaamse dichters Frans Denissen en Leonard Nolens. De poëzie van Nolens staat dicht bij die van Pavese. Het gedicht staat in de bundel “Werken is vermoeiend”, Masereelfonds, Gent, 1984.

u