In het jaar dat ik geboren werd, 1952, hield ik een apocrief interview met Lucebert.
H: dag meneer Lucebert, ik kom net kijken, leuk u te ontmoeten, met wat bent u inmiddels al een tijdje bezig?
L: Ik draai een kleine revolutie af
H: kunt u daar iets pecieser over zijn?
L: Ik draai een kleine rítselende revolutie af
H: Hoe doet u dat? Wat is uw element, uw temperament?
L: Ik ben niet langer van land
H: Hoe bedoelt u? Welk element bent u dan? Lucht, water of vuur?
L: Ik ben weer water
H: Wat bedoelt u?
L:Ik draag schuimende koppen op mijn hoofd
H: dat is behoorlijk heftig. En hoe is het ín uw hooft?
L: Ik draag schietende schimmen in mijn hoofd
H: lijkt me best zwaar en vermoeiend. Kent u dan helemaal geen rust?
L: Op mijn rug rust een zeemeermin
H: dat lijkt me lekker
L: Op mijn rug rust de wind
H: maar wat doen die daar eigenlijk?
L: De wind en de zeemeermin zingen
H: en die schuimende koppen op uw hoofd?
L: De schuimende koppen ruisen
H: en die schimmen in uw hoofd?
L: de schietende schimmen vallen.
H: dus, meneer Lucebert, resumerend … ?
L: ik draai een kleine, mooie, ritselende revolutie af
H: u klinkt als een spetterende waterval
L: en ik val en ik ruis en ik zing.
H: Dank u
De antwoorden van Lucebert (1924 – 1994) vormen het gedicht ‘ik draai een kleine revoltie af’ gepubliceerd in de bundel Apocrief/ de analphabetische naam, 1952.