Onlangs kreeg ik de veilingcatalogus 2020 van Bubb Kuyper onder ogen. Daarin stond een afdruk van een prent van Constant Nieuwenhuis met de titel “een totaal witte kamer”. Gerrit Kouwenaar publiceerde in 2002 een gedichtenbundel met die titel en Constant heeft deze prent gemaakt bij de cyclus gedichten die Kouwenaar schreef naar aanleiding van het overlijden van zijn vrouw Paula in het jaar 2000. Zijn vrouw leed aan de ziekte van Altzheimer.

Totaal witte kamer
Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik
dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later
en dat wij dan bijna het volmaakte napraten
alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar
dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale
zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven
witter dan, samen –
Wat zie ik op de prent: De asymptoten van een ruimte, die de kamer is. Prominent een lege stoel, helder en in harde zwarte lijnen. Een onduidelijke grote witte, vervagende figuur met vrouwelijke vormen die bekrast is. Zoals Hans Tentije schrijft in een gedicht : “door het scherp van de tijd bot bekrast”.
Daarnaast, achter de stoel, een tweede figuur, verward en een sprakeloze tekstwolk van letterachtige symbolen die hun betekenis alleen maar laten raden.
Kamers witten doen we allemaal wel eens, een soort grote opfrissing. Maar de oproep in het gedicht is om het “nog eenmaal” te doen, voor de laatste keer dus, en totaal, zonder maar iets over te slaan, zodat de kamer totaal wit is, zonder herinneringen, zonder resten en vlekken en vale silhouetten van wat aan de muren van de slaapkamer hing. Het klinkt onverbiddelijk en om niet opnieuw te beginnen. Het is een definitieve daad, iets volmaakts, maar ook stotterend tot het eind, waar verleden en heden en toekomst bij elkaar komen. Het wissen van een verleden, maar de herinnering kan toch niet gewist worden, dat wil je ook niet, en wat blijft is “witter dan, samen –