Hans Faverey

Hans Faverey werd op 14 september 1933 in Paramaribo geboren en overleed te Amsterdam op 8 juli 1990. In dat jaar ontving hij voor zijn gehele oeuvre de Constantijn Huygens-prijs.

Gelispel van soms zijden kettingen,
die tijdens het schuimen, hoe
ternauwernood ook, schijnen steeds

te zijn gaan verliggen –

Opdat de vaas, waaruit opbloeit
onvergeeflijke rook ter ere
van rook, niets anders meer is
dan een duurzaam opgaan in
verstrooiing, daar licht

zich nog in herkent
als herinnering.

Uit “Zijden kettingen” (1983) p. 10

In veel van Faverey’s gedichten komt het wederkerige woordje “zich” voor. Ook in dit gedicht veel wederkerigheid. De rook is er ter ere van zichzelf en het licht herkent zich als herinnering. De recursie leidt tot reflectie. Rook gaat op in rook en neemt de weerspiegeling weg van de zijde en de glanzende ketting. Het verdwijnen gebeurt in de context van het zelf, zoals in de titel van de reeks waarvan dit gedicht deel uitmaakt, wordt geduid. (“Girolamo Cavazzoni, verdwenen in context”).

Zijden kettingen zijn niet van kralen of ijzeren schakels. Fluisterend en lispelend zijn de zijde kettingen als zijde zacht. Zijde heeft een sterke trekkracht en is rekbaar.  Bij Faverey schuimen ze. Zijde is glad en glanst. Bij warm weer voelt het koel en bij koud weer juist warm. Het is slecht brandbaar en het lispelen, een soort zacht ruisen, ken ik van ons zijden dekbed met een tijk van katoen, woelend daaronder, steeds verliggend.

Als iets aan een zijden draadje hangt, betekent dat dat het in een ernstige gevarenzone zit, maar dat de kansen, ternauwernood, nog niet helemaal zijn verkeken. In die situatie moet je wat, even verliggen is dan een minimum.

Uit een vaas komt doorgaands geen rook, tenzij misschien de vaas onder een waterpijp. De verstrooiing is een aangenaam gevolg van dit roken, maar het woordje duidt tegelijkertijd ook op verbrokkeling en uiteenvallen. De vaas is een urn. Eindeloos is de symboliek van rook.

Al met al is voor mij de thematiek van dit gedicht de breekbaarheid van mijn bestaan, de vergankelijkheid, maar ook, tegelijk en desondanks, het voortdurend veranderende en glanzende.

De essenties van recursie leerde ik van Gerard de Zeeuw. Het meest intrigerende wiskundige boekje erover was van George Spencer Brown, een grondlegger en overigens achter dochtig. Zie zijn nauwelijks meer verkrijgbare boekje “ laws of form”, dat in de cloud nog wel te vinden is.