Oda Blinder was een dichteres uit Curaçao. Zij leefde van 1918 tot 1969 in Willemstad. Ze was een protegee van Chris Engels die daar als huisarts een praktijk had en die in de oorlog het tijdschrift De Stoep opzette, “tijdschrift voor avant garde in vrij gebied”. Daarin publiceerde hij ook gedichten van Oda Blinder.
OUD GEBED
Eens heb ik u gebeden
mijn duisternis in licht te slaan,
mijn blindheid te doen overgaan
tot de eeuwige schaduw
van het heden;
met mij heb ik u meegesleurd
door trouweloze dagen…
Zelfs heb ik durven wagen
uw handen
met mijn bloed gekleurd,
te bergen in de schoot
van wat het lotgeval ons bood.
Oda Blinder, Verzamelde stilte p.109
Een oud gebed om te verlossen en verlichten. Het zou een bede aan de morgenster, Lucifer, kunnen zijn. Het is een bescheiden wens blindheid te doen overgaan tot de eeuwige schaduw van het heden en ook niet erg veelvragend. Zelfverwijt en schuldgevoelens zijn haar confiteor. Ze heeft geprobeerd zich te verzoenen met het haar in de schoot geworpen lot, ook daar steun bij gevraagd, al heeft ze haar heiland met haar bloed gekleurd.
WEEMOED
En toch is de nacht
in mij verkild;
de bleke maan had het mij voorspeld,
toen, ontzenuwd door een sterke hand,
mijn overgave werd opgetild
naar waar nu de angst het leed
beschut,
-mijn nocturne in woestijnen leeft-
waar ik de brokken
van mijn donk’re passiehoop
tot korrels zand vind uitgezeefd.
Oda Blinder, Verzamelde stilte p 108
In de weemoedige woorden hoor ik de blues en de soul van een intens diep doorleefd bestaan, waarin het leed wordt beschut door angst en van passie te weinig overblijft. Het Caraïbisch geluid dat Oda Blinder gezegd wordt te vertolken is dat van lijden en verlangen, donkere passie en ergens in het duister verborgen hoop. Haar nachtzang leeft, melancholisch van onbeantwoorde verlangens. In plaats van de idyllische beelden van Gauguin in Guadeloupe of de rasta van Bob Marley bij haar de Caraïbische spleen. Oda Blinder was een nighttripper, de meest zwarte dichteres in de Nederlandse poëzie.