twee brieven aan Adriaan Jaeggi

brief van 10 januari 2020

Beste Adriaan,

Mooi gedicht heb je geschreven. Je lijkt een beetje op mijn jongste broertje. Die is van 1965. Jij was van 1963. Ik ben van 1952. Ik had altijd gedacht dat je jonger was, maar het blijkt, qua leeftijd had je mijn jongste broertje kunnen zijn. Die schrijft tuinen. Hij is hovenier en heeft in Boskoop gestudeerd. Als stadsdichter schrijf jij stadsgedichten.

RIETLANDPARK

Als ik zeg bomen, dan bedoel ik
spijkers. Als ik zeg
gras dan bedoel ik glas.
Als ik zeg tuinman dan bedoel ik
pneumatische boor. Als ik zeg
aarde dan bedoel ik mortel.

Als ik zeg bloemperk dan bedoel ik
sloopwerk. Als ik zeg
vijver dan bedoel ik ijzer.
vluchtheuvel. Als ik zeg riet
dan bedoel ik elektrisch.
Als ik zeg fontein dan bedoel ik
afwateringskanaal. Als ik zeg bomen
dan bedoel ik natuurlijk stoplichten.

Uit: Het is hier altijd laat van licht. P. 23

Ik hou van gedichten met opsommingen. Aan het eind weet je dat de verzameling niet compleet is. Je kunt hem zelf aanvullen als lezer.
Dit gedicht van je lijkt op een beginnende verzameling. Telkens is er een eerste beeld uit het tuinieren en dat wordt in de stad geprojecteerd, in het stedelijke tumult. Is de stad zoveel lelijker dan de tuin? Is de tuin zoveel aangeharkter dan de stad? Ze lopen in elkaar over, broer. De rafelranden in de randstad zijn stadstuinen of tuinsteden. Daarin zijn jouw stedelijke kenmerken ( ijzer, glas, pneumatische boren, mortel, elektriciteit, vluchtheuvels, afwateringskanalen en stoplichten) een soort aberraties.

Adriaan, stadsdichter, ik zou je ook tuindichter kunnen noemen. Het tumult van de stad vermengt zich met de mysteries in de tuin. Verloedering en vertedering liggen vlak bij elkaar. Verbittering over de stad gaat samen met verzuring van de tuin. Beide parasiteren op elkaar, beide op hun eigen manier ontgonnen.

brief van 25 jan. 2020

Beste Adriaan,

Bestaat de hemel? Hoe is het in de hemel? Je schreef eens een gedicht hierover.

Hemel

Het eerste wat ke ziet
als je de hemel binnenkomt
de triomfantelijke smoelen
van de gelovigen
op de luie stoelen van hun gelijk

Dan zie je: de hemel is vol ontroostbare geliefden
gelukkige minnaars in de armen van anderen
en klagen mag niet.
Dat wil de vrouw van God niet hebben.

Overal klinkt muziek:
nooit samen,
altijd solo
iedereen speelt mooier.

Uitgebluste handtekeningenjagers
met gedoofd streven:
hun boekjes zijn vol,
Iedereen staat erin
een opdracht van Hitler,
een lipstickkus van Lola Ferrari.

Het licht in de hemel schijnt fel
uit de ogen van de schizofrenen
depressieven en neuroten.
Ze wachten eeuwig, hun wanhoop
bonkt op de hemelpoort.

En overal rennen kwijlende debielen,
onnozelen, schuimbekkende idioten
en gekken af en aan
met boodschappen van Godverdomme.

Uit: Sorry dat ik het paard en de hond heb doodgeschoten. p 8,9

Ik ben benieuwd of het inderdaad zo tegenvalt. Over de onbenulligheden van ons bestaan hier op aarde schreef je ook al enigszins cynisch. Je geeft commentaar als columnist, die was je ook bij De Volkskrant en De Groene Amsterdammer. Je bent niet nostalgisch, maar je probeert wel vanuit het verleden of vanuit een ander persoon of een andere plaats naar het heden en naar je eigen gedrag te kijken en daar wordt je niet zomaar vrolijk van. Je gedichten zijn als saops. Je weet dat het goedkope emoties zijn en daar geef je dan ongezegd commentaar op, bijvoorbeeld met een kwinkslag.

Eigenlijk is het leven nogal teleurstellend. Je zit ermee opgescheept en kunt er niet van af en als je al iets mist, echt mist, dan is dat opnieuw het bewijs van hoe teleurstellend het leven is, vol platitudes en zogenaamd belangrijke dingen, die, als je ze op een rijtje zet, je denkt: was dat het nou?

Wat betreft die schizofrenen en zo in je gedicht, moet ik je corrigeren. Schizofrenen en zo bestaan niet, ook niet in de hemel. Idioten wel, maar dan gaat het niet om mensen met verstandelijke beperkingen. Zo kun je gekwelde mensen niet wegzetten als vervuilers van de hemel. Dat is te stigmatiserend.

Uiteindelijk, Adriaan, vind ik het ontroerend, zo onbeholpen als je was. Zo verloren in de grote wereld en toch zo geëngageerd en zelfrelativerend. Je raakt me als een trombonist die een beetje huilt met zijn schuiftrompet.