Met Arjen Duinker op stap, loop je door de stad, door straten, langs sloten en over pleinen. Je komt er van allerlei mensen tegen en je ziet velerlei details. De mensen zijn bezig met verschillende zaken en alles is er gewoon om op te merken. Ook is er een zon en een maan, en er is iemand zelf. Hij, het is een man, ziet, geniet, denkt niet, want denken leidt af. Hij neemt zijn gevoelens net zo serieus als zijn waarnemingen, maar het waarom van dat alles zal hem een biet of worst zijn, zou hem alleen maar verstoren.
Hij is als een schoonheidskijker, caleidoscopisch neemt hij alle perspectieven om zo veel mogelijk op te merken.
Een caleidoscoop is een kijker die je maakt van een koker met daarin twee of drie spiegels. In het speelgoed zitten kleine kleurige snippers opgesloten en als je dan de koker ronddraait en je kijkt tegen het licht in, dan wordt je verrast door alle kleurige prachtige vormen.
De werkelijkheid die Arjen Duinker in zijn gedichten laat zien wordt door geen enkele ideologie, theorie of ander kader teruggebracht tot één samenhangende werkelijkheid. In het lange gedicht ‘de uren’ bijvoorbeeld, uit de bundel ‘Het uur van de droom‘, worden talrijke ervaringen naast elkaar gezet. De perspectieven zijn bovendien ontdaan van elk idee. Het gaat om een caleidoscoop van waarnemingen, gedaan op verschillende momenten en draaiend in diverse posities. Er is geen uur U, geen beslissende waarheid, nee, er zijn uren en uren en uren, waarin telkens nieuws gebeurt en sommige dingen ook terugkomen. Die zijn dan toch weer anders omdat ze met iets anders gecombineerd zijn of samenkomen.
Het vochtige gras bij de waterkant.
De groene bladeren, de bloemen.
De emmer in het vochtige gras.
Ik sta naast de emmer.
Ik vraag me af: heb ik een bepaalde
Vis voor ogen?
Een vis?
Een heel jaar,
Zonder dagen, zonder
Seizoenen.
De emmer in het droge gras.
Ik zit naast de emmer.
De bladeren, de gele bloemen.
Uit: rode oever p.25
In dit gedicht spreekt er misschien een visser aan de waterkant. Wat precies zijn doel is, vis voor ogen?, dat wordt in het midden gelaten. De toon in het gedicht is lekker onbekommerd, zoals een vissertje betaamt. Achteloos verdiept hij zich in het kleine en het grote, de ander en zichzelf, het kleine grote gebeuren. Achteloos, maar toch geconcentreerd want het kost moeite om zo onbevangen te blijven.
Vervolgens is de dichter zich bewust van de tijd: een heel jaar, maar zonder dagen en zonder seizoenen. Visdagen? Visseizoenen? In een ander seizoen is het gras droog, hebben de bloemen een kleur. Allicht zit je op een ander moment in plaats van te staan.
Wat doet het er toe, zou ik kunnen denken, maar Arjen Duinker zegt, ja, die waarnemingen en details doen er precies toe, maar ga je daar geen zorgen over maken.