Het plezier dat ik nog altijd aan gedichten van Paul van Ostaijen beleef heeft veel te maken met de levenslust die het oproept. Het huldegedicht aan Singer bijvoorbeeld, is niet zozeer grappig of absurd, maar roept de dynamiek van de grote stad op, Berlijn of Antwerpen, voor mij ook Amsterdam.


In de stad kom je je vrienden tegen, zoals Floris Jespers een vriend is van Van Ostaijen. Hij spiegelt zich aan hem en als hij een Singer heeft roept dat bij Van Ostaijen ook op dezelfde te willen hebben. De drukke stad vol winkels en reclames, schreeuwerige teksten die elkaar betwisten om de aandacht van het publiek. En dat publiek dat ben ik, en ik vraag me af of Singer wel de beste is. Ik ben een moderne consument en laat me niet zo maar paaien. Hoezo is Singer de beste?
De argumenten doen er niet zo toe, belangrijker is te weten wie er nog meer een Singer heeft. En dat zijn niet de eerste de besten. En daarmee wordt je dan genivelleerd, een nivellering naar boven. iedereen is voor Singer gelijk, zoals iedereen in de stad gelijk is. Dat is een burgerrecht, en zo is het ook een recht voor iedereen om een Singer te hebben. Zo komen ook de eisen op tafel. Eisen dat je rechten erkend moeten worden. Ik zie de demonstraties al door de straten gaan.
En er zijn ook nog meer andere geluiden die doorklinken. Het Leger des Heils verkoopt de strijdkreet. Havenarbeiders lossen bananen uit Panama. En bij de dans-hall hoor je de portier roepen dat je zelf op je spullen moet letten die je in de garderobe hangt, en anders lees je dat wel op het bordje bij de garderobe van het café waar je even wil uitrusten achter een kopje koffie. Op straat hoor je allerlei talen door elkaar heen. De stad is internationaal. En ook de kerk presenteert zich. Ein fester Burg ist unser Got, preekt iemand op de hoek van straat. Gregoriaanse klanken, die in ons hoofd zitten, kunnen zomaar omgezet worden naar een Sanctus voor Singer. Zoals de levendige stad van de ene ervaring naar de andere associeert, zo allitereert Van Ostaijen van het ene beeld naar het ander. Van Singer naar Sint of naar zanger of naar panem et singerem. Vier coupletten heeft het gedicht Ieder volgende wordt steeds aangeduid met het woordje Circulez. De stad is als een danszaal of music-hall waar je van de ene ervaring naar de volgende wordt geleid, alsof je voortdurend wordt uitgenodigd van partner te wisselen.
Er zijn ook nettere wijken in de stad. Daar is een beroemde winkel van de hoedenmakers hinderickx en winderickx en daar komen nette heren elkaar tegen op straat en nemen netjes voor elkaar hun hoed af en dan is er wederom een belangrijk recht:
elk zet zijn eige hoed op het eigen hoofd
dit is hun recht
dat is het recht va n beide heren
uit: alpenjagerslied
De winkel van hinderickx en winderickx is trouwens tegenwoordig een mooi antiquariaat in Utrecht.